Erfelijke aanleg – Dr. Cindy Boer
Het krijgen van ME/CVS wordt mogelijk voor 48-56% bepaald door iemands erfelijke aanleg oftewel genetische (DNA) achtergrond. Dit is tot nu toe niet goed onderzocht, terwijl bekend is dat genetisch onderzoek gebruikt kan worden om de oorzaak van ME/CVS aan te tonen. Het doel van deze genetische studie (GenoomWijde Associatie Studie, GWAS) is variaties in het DNA ontdekken die vaker of alleen voorkomen bij mensen met ME/CVS.
Om dit te kunnen doen zal een grote, wereldwijde samenwerking worden aangegaan met bestaande (bevolkings)studies met gegevens van ME/CVS-patiënten. Door de gevonden DNA-variaties te combineren met andere biologische data verzameld in ME/CFS Lines kunnen genen en biologische mechanismen achter ME/CVS in kaart worden gebracht. Vervolgens wordt onderzocht of er al bestaande medicijnen zijn die ingrijpen op deze genen en biologische mechanismen. Deze kunnen dan mogelijk ingezet kunnen worden als behandeling voor ME/CVS.
Darmmicrobioom – Dr. Alexander Kurilshikov
Met het darmmicrobioom bedoelen we micro-organismen zoals bacteriën, schimmels en virussen die in de darmen leven. Het darmmicrobioom is betrokken bij het reguleren van verschillende functies in het lichaam. Ook beïnvloedt het darmmicrobioom het immuunsysteem en de hersenfunctie. Er zijn aanwijzingen dat het darmmicrobioom een rol speelt bij het ontstaan van ME/CVS. Deze aanwijzingen komen uit eerdere onderzoeken naar dit verband, maar deze onderzoeken hadden weinig deelnemers, duurden maar kort of hadden andere beperkingen.
De onderzoekers van dit project brengen het darmmicrobioom in kaart van 900 mensen met ME/CVS. Ze maken ook gebruik van de aanwezige gegevens over darmmicrobioom van 8.000 personen zonder ME/CVS. Al deze personen nemen deel aan de Lifelines-studie, waarin ook informatie beschikbaar is over het dieet, de leefstijl en eventuele medicijnen die de deelnemers gebruiken. Dit alles kan invloed hebben op hun darmmicrobioom.
Meer kennis over de darmmicrobioom-samenstelling van ME/CVS-patiënten kan nieuwe inzichten opleveren over het ontstaan van deze ziekte. Dit kan mogelijk bijdragen aan een betere diagnose en aan de ontwikkeling van op het microbioom gerichte behandelingen voor ME/CVS.
Antilichamen – Prof. Dr. Sasha Zhernakova / Dr. Thomas Vogl
Het immuunsysteem, of afweersysteem, verdedigt ons lichaam tegen indringers zoals virussen en bacteriën. Er zijn aanwijzingen dat verstoorde immuunresponsen betrokken zijn bij ME/CVS. De onderzoekers van dit project brengen de immuunresponsen in kaart van 900 mensen met ME/CVS en van 900 mensen zonder ME/CVS. Bij ruim 400 van de mensen met ME/CVS zijn al bloedmonsters verzameld voordat zij deze ziekte kregen. Dat betekent dat bestudeerd kan worden welke immuunresponsen voorafgaan aan het ontwikkelen van de ziekte.
De onderzoekers maken hiervoor gebruik van een nieuwe technologie die zij ontwikkeld hebben. Deze technologie kan immuunresponsen gericht tegen honderdduizenden bacteriële en virale fragmenten in kaart brengen. Met behulp van speciale analysetechnieken zoeken de onderzoekers naar immuunresponsen die kenmerkend zijn voor ME/CVS. De data van mensen met ME/CVS worden vergeleken met data van mensen zonder ME/CVS. Als bepaalde virussen of bacteriën betrokken zijn bij het ontstaan van ME/CVS, biedt dat nieuwe aanknopingspunten voor behandeling en preventie door vaccinatie.
Post-Exertionele Malaise (PEM) – Dr. Inge Zijdewind
Patiënten met ME/CVS ervaren dat inspanning hun symptomen verergert en dat ze hier lange tijd last van hebben. Dit heet post-exertionele malaise (PEM) en is een belangrijk symptoom voor het stellen van de diagnose ME/CVS. Lichamelijke of cognitieve inspanning heeft allerlei effecten op bijvoorbeeld het hart, de bloedsomloop en de stofwisseling. Waardoor deze reacties tot symptomen leiden bij mensen met ME/CVS is onbekend.
Het doel van dit project is begrijpen hoe lichamelijke en cognitieve inspanning de symptomen van ME/CVS kan verergeren. Aan dit project doen 50 mensen met ME/CVS mee die verschillende taken uitvoeren. Voor, tijdens en na het uitvoeren van deze taken worden de lichamelijke effecten bestudeerd. De veranderingen in symptomen worden in verband gebracht met hoe goed het lukte om de taak uit te voeren, door te kijken naar handspier kracht, vermoeibaarheid en cognitieve prestatie. Ook wordt er gekeken naar het verband van symptomen met veranderingen in stofwisseling en met de doorbloeding en activiteit in de hersenen.
Een beter begrip van PEM kan helpen bij het ontwarren van de mechanismen die ten grondslag liggen aan ME/CVS. Als deze processen beter begrepen worden kan de ziekte naar verwachting beter behandeld worden.